Dit artikel gaat over de betrekkelijkheid van metingen van en schattingen naar de concentratie van gevaarlijke stoffen in de lucht, waaraan medewerkers kunnen worden blootgesteld en waarbij vervolgens die waarden vergeleken worden met grenswaarden. Uit die totale exercitie kan onterecht het gevoel ontleend worden dat het goed zit, terwijl dat soms niet het geval is.

Grote onnauwkeurigheid
De eerste betrekkelijkheid in het meten en schatten zit in het feit dat in metingen en schattingen een grote onnauwkeurigheid zit. Bij de schattingsmodellen soms wel tot een factor 10-100. Als we dit vergelijken met onze snelheidsmeter in de auto, zouden we zo’n onnauwkeurigheid niet accepteren. Maar in beide gevallen kan de gezondheid en veiligheid van mensen hiervan afhangen. Bij de metingen mag men conform de huidige NEN689 norm soms met een zeer klein aantal metingen volstaan (1 stuks) als die meting uitwijst dat de concentratie kleiner is dan 10% van de grenswaarde. Op één meting een gezondheidskundig advies baseren, is eigenlijk niet verantwoord.

Grenswaarden veranderen
Vervolgens worden de gemeten of geschatte waarden vergeleken met grenswaarden. Dat is goed, er zijn immers referentiewaarden nodig, anders hebben metingen en schattingen geen zin. De betrekkelijkheid van deze vergelijking zit echter in het feit dat veel grenswaarden niet strikt gezondheidskundige grenswaarden zijn, maar waarden waarbij met de haalbaarheid van de te nemen maatregelen rekening is gehouden. Er zijn dus economische aspecten in verwerkt. Het verleden leert dan ook dat grenswaarden in de loop van de tijd steeds lager worden – soms wel een factor 10 à 50 - omdat het bedrijfsleven de tijd heeft gehad daar met maatregelen en voorzieningen (en afschrijving van apparatuur) op in te spelen. Dat kan ook niet anders, maar dat geeft wel aan dat het niet strikt gezondheidskundige waarden zijn. Dus als de concentratie nu onder een bepaalde grenswaarden zit, is dat nog geen garantie dat er geen gezondheidseffecten kunnen optreden.

Opnamesnelheid bij fysieke inspanning
Een derde betrekkelijkheid zit in het feit dat bij de grenswaarden geen rekening is gehouden met de opnamesnelheid van de gevaarlijke stoffen bij werk met verschillende mate van fysieke inspanning. Zo kan bij zwaar fysiek werk de ademhaling dieper en frequenter zijn, tot een factor 30-40 meer dan bij licht werk. Eigenlijk zouden de grenswaarden in dit soort situaties daarvoor gecorrigeerd moeten worden. Maar dat gebeurt meestal niet. Wanneer men dan in concentraties werkt die net onder de grenswaarde ligt, dan is deze concentratie bij fysieke inspanning dus een factor 30-40 te hoog.

Geen rekening met synergie-effecten
Een vierde betrekkelijkheid zit in het feit dat bij de grenswaarden waarmee de meetresultaten worden vergeleken geen rekening gehouden is met mogelijke synergie-effecten. Dat zijn effecten waarbij de schadelijke werking van de ene stof versterkt wordt door de aanwezigheid en opname van een andere stof (of een derde stof, enz.). Refereren naar grenswaarden die niet met synergie rekening houden (en dat is nagenoeg altijd het geval), heeft daarom slechts een beperkte betekenis en kan ten onrechte aangeven dat een situatie veilig is.

Effect onafhankelijk van mate blootstelling
Als vijfde betrekkelijkheid geldt dat onder de gevaarlijke stoffen stochastische stoffen zitten (stochats betekent kans). Dit zijn stoffen waarbij de grootte van het effect onafhankelijk is van de mate en duur van de blootstelling. Als het effect optreedt, is dit effect altijd maximaal. Alleen de kans op optreden van het effect is afhankelijk van de mate en duur van de blootstelling, dus niet de grootte van het effect. Voorbeelden van deze stochastische stoffen zijn kankerverwekkende stoffen. Eigenlijk zijn er voor deze stoffen geen gezondheidskundige grenswaarden aan te geven (bij blootstelling aan één molecuul van die stof kan men al het totale effect oplopen) en dient te worden gestreefd naar een nulblootstelling. De grenswaarden voor deze stoffen zijn nu vaak gebaseerd op een acceptatie van een bepaald sterfterisico. Dus grenswaarden waaronder het veilig werken is, bestaan hierin niet.

Piekblootstelling
Een zesde betrekkelijkheid: wanneer met metingen wordt vastgesteld dat de concentratie op de werkplek beneden de grenswaarde zit, betekent dit meestal dat van een gemiddelde blootstelling in de tijd (vaak acht uur) wordt uitgegaan. Met piekblootstellingen wordt daarbij vaak geen rekening gehouden. Zo kan men denken veilig bezig te zijn (metingen laten immers een relatief lage – gemiddelde - concentratie zien), maar dan kan er toch een zeer ernstig acuut gezondheidseffect optreden bij een onverhoopte piekblootstelling. Dit geldt met name voor stoffen die ook op korte termijn een acuut effect kunnen veroorzaken. Ook hier geldt dat aan het feit dat men onder de grenswaarde zit, geen veiligheid kan ontlenen.

Allergieën
Een zevende betrekkelijkheid is dat grenswaarden geen rekening houden met mensen die gesensibiliseerd zijn voor bepaalde stoffen of bepaalde ademhalingsproblemen of allergieën hebben zoals medewerkers met astma of COPD. Dit komt in de Nederlandse samenleving steeds meer voor. Voor hen zou de blootstelling aan die stoffen feitelijk tot nul moeten worden teruggebracht. Ieder spoortje van zo’n stof is voor gesensibiliseerde mensen te veel. Grenswaarden gelden voor hen dan eigenlijk niet. Anders gezegd: als de concentratie beneden de grenswaarde is, is het voor hen nog niet gezond.

Weinig wetenschappelijke zekerheid
Een achtste betrekkelijkheid is dat alleen al uit het feit dat de grenswaarden voor gevaarlijke stoffen van land tot land sterk verschillen, blijkt dat er weinig wetenschappelijke zekerheid is over de grenswaarden. Daarom is het discutabel om te stellen dat als de concentratie op een werkplek onder de grenswaarde van dat specifieke land blijft, dat gezondheidskundig verantwoord zou zijn.

Samenvattend
Door onnauwkeurige schattingswaarden of meetwaarden die op te weinig metingen zijn gebaseerd te vergelijken met (discutabele) grenswaarden, wordt soms ten onrechte gesuggereerd dat wanneer men onder die grenswaarde blijft, er geen gezondheidsrisico’s zijn. Ook veiligheids/gezondheidskundige adviezen die slechts op één meetwaarde zijn gebaseerd zijn niet goed te rechtvaardigen.

Hoe dan wel?
Doorgaan met boven beschreven metingen en schattingen en vergelijkingen met grenswaarden, maar daar wel zeer kritisch blijven en gepast voorzichtig zijn met adviezen. Zeker wanneer het om sterk gezondheidsgevaarlijke stoffen,met name de zeer zorgwekkende stoffen, gaat. Hieronder worden verstaan kankerverwekkende, mutagene, voor de voortplanting giftige, persistente, bioaccumulerende en giftige (PBT) stoffen, zeer persistent en zeer bioaccumulerend (vPvB) stoffen en stoffen met een soortgelijke zorg (zoals hormoonverstorende stoffen).

Spoor 1 (meten) en spoor 2 (schatten) zijn weliswaar goede instrumenten, maar bieden in veel situaties onvoldoende garantie voor een goede risicobeheersing en geven een onterecht gevoel van veiligheid

Ontwikkeling
Een wellicht betere methode is om waar mogelijk gebruik te maken van goede beheersvoorzieningen die gevalideerd zijn en waarmee op de juiste wijze gewerkt wordt: ‘spoor 3’: zorgen voor goede protectievoorzieningen. Gelukkig is er een ontwikkeling gaande dat de werkwijze om te kijken naar goede risicobeheersingssystemen meer ingang vindt en dat er minder gemeten en geschat hoeft te worden. In de praktijk zien we nu al voorbeelden van deze aanpak: bij het inspectiebeleid van de Inspectie SZW hoeft er bij verschillende bewerkingen in de bouw zoals boren, hakken, slijpen, zagen enz. geen blootstellingsmetingen of –schattingen gedaan te worden als men gebruik maakt van gevalideerde gereedschapssystemen (combinatie van gereedschap en afzuigmodule of andere beheersmaatregel). Zie hierover bijvoorbeeld de website stofvrij werken. Uiteindelijk gaat het natuurlijk ook om de beheersing van de risico’s en niet om het diagnosticeren als meten en schatten. Die lossen niets op.

Een ander voorbeeld van de spoor 3 aanpak is het werken met laminair flowkasten of biohazardkasten in de microbiologie. Bij het werken met pathogene micro-organismen (t/m gevaarsklasse 3) en genetisch gemodificeerde organismen wordt qua risicobeheersing om blootstelling te voorkomen genoegen genomen met het gebruik van deze goed werkende gevalideerde laminair flowkasten/biohazardkasten en hoeft er aan de buitenzijde van de laminair flowkast niet gemeten te worden (mate en duur van de blootstelling). Merkwaardig is dat dat voor chemische stoffen bij het werken in zuurkasten en GAP-kasten nog wel vaak wordt gevraagd. De toepassing van de wetgeving is voor deze twee arbeidsbelastende factoren blijkbaar niet consistent.

Wellicht dat dit artikel een bijdrage kan leveren om veel meer ons te richten op spoor 3: creëren van gevalideerde veiligheidssystemen, zodat veel metingen en schattingen achterwege kunnen blijven. Bij die veiligheidssystemen is het niet meer interessant om te weten welke grenswaarden er gelden, zijn synergie-effecten niet meer van belang, de stochasticiteit doet er minder toe, e.d., immers met de gevalideerde veiligheidssystemen blijft alles binnen de grenzen van het systeem.

BRON: http://www.arbeidsveiligheid.net/veiligheidsartikelen/meten-gevaarlijke-stoffen-geeft-onterecht-veiligheidsgevoel?utm_source=Kerckebosch+Update&utm_campaign=868391eebe-AV_net_Update_feb16&utm_medium=email&utm_term=0_fc4f9fba82-868391eebe-80594473