Jaap van Peperstraten

Op 28 december 2017 werd het nieuwe Landelijke afvalbeheersplan van kracht, kortweg aangeduid met LAP 3. Zoals de aanduiding al doet vermoeden, gingen aan dit plan twee eerdere plannen vooraf. Meer dan voorheen richt dit plan zich op circulariteit. Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan het omgaan met zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) in afval.

De wetgever onderscheidt verschillende actoren in de afvalbeheerketen, te beginnen met de ontdoeners, die het afval eventueel zelf hergebruiken of verwerken maar meestal afgeven aan een inzamelaar of transporteur. Inzamelaars en/of transporteurs brengen het afval uiteindelijk naar een professionele verwerker. Oppervlaktebehandelaars ontdoen zich normaal gesproken van hun afval door afgifte. Bedrijven in het bezit van bijvoorbeeld een ONO-installatie (Ontgiften, Neutraliseren Ontwateren) worden echter beschouwd als bedrijven die zich tevens van afval ontdoen door verwerking.

VERPLICHTINGEN ONTDOENER

Een ontdoener is een bedrijf waar het afval ontstaat. Van belang is in dat geval dat het afval op een juiste wijze wordt gescheiden en opgeslagen. PGS 15 is ook van toepassing op de opslag van gevaarlijk afval, zelfs op ongereinigde lege emballage waarin zich voorheen gevaarlijke stoffen bevonden. Alleen de opvangcapaciteit in geval van morsen of lekken kan bij lege emballage beperkt blijven. Van belang is ook dat het afval in geschikte emballage wordt bewaard en is voorzien van de juiste (veiligheids)etikettering. Veel bedrijven voldoen niet aan deze verplichting. De wijze waarop afvalstoffen gescheiden moeten worden gehouden, wordt bepaald door bijlage 11 van het Activiteitenbesluit. Voor type B-inrichtingen zijn de uitzonderingen hierop geregeld in voorschrift 2.9 lid 4. Type C-inrichtingen moeten voor een soortgelijke uitzondering een verzoek indienen voor aanpassing van de omgevingsvergunning. Type B-bedrijven moeten daarnaast het niet-gevaarlijke afval gescheiden houden voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is. Met het van kracht worden van LAP 3 bepaalt paragraaf B.3.5.2.1. van het LAP welke afvalstromen het tenminste betreft.

ONTDOEN DOOR AFGIFTE

Bij afgifte aan een transporteur is het van belang na te gaan onder wiens verantwoordelijkheid het transport valt. Maakt een bedrijf gebruik van de diensten van een inzamelaar, dan gaat de verantwoordelijkheid voor het transport normaliter bij de poort reeds over op de inzamelaar. Op de ontdoener rust dan nog wel de zorgplicht. Van welke dienst de ontdoener ook gebruik maakt: in alle gevallen is het van belang dat de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor vervoer en/of inzameling voor de betreffende dienst geregistreerd staan op de VIHB-lijst. Hetzelfde geldt voor de diensten van een eventuele handelaar en/of bemiddelaar waarvan de ontdoener gebruik maakt.

Waarschuwingsborden milieugevaarlijk en giftig

NUTTIGE TOEPASSING OF VERWIJDERING

Bedrijven die bijvoorbeeld vloeistoffen uit baden behandelen in een ONO-installatie ontdoen zich van deze vloeistoffen door “verwijdering”. Toezichthouders en vergunningverleners beschouwen dit als afvalverwerking, hetgeen, bij onvoldoende weerwoord, vervelende gevolgen kan hebben. Onderdeel C van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht bepaalt dat bedrijven in categorieën worden ingedeeld. Afvalverwerkende bedrijven vallen onder categorie 28. In tegenstelling tot de mening van sommige toezichthouders en vergunningverleners is het echter niet zo dat aan alle bedrijven die afval verwerken categorie 28 moet worden toegekend. Er zijn tal van argumenten aan te voeren waaruit blijkt dat bedrijven die in categorie 28 vallen, bedrijven zijn die als hoofddoelstelling het verwerken van afval hebben. De hoofdactiviteit van oppervlaktebehandelaars is een andere, namelijk het bewerken van oppervlakken van materialen. Op deze activiteit is categorie 12 van toepassing. De behandeling van afvalwater is hier onlosmakelijk mee verbonden, hetgeen bijvoorbeeld ook uit de BREF blijkt (referentiedocumenten inzake Best Beschikbare Technieken).

Er zijn veel redenen aan te voeren om de toekenning van categorie 28 te voorkomen. Alleen al het feit dat je als afvalverwerker te boek komt te staan, kan tot problemen leiden, vanwege de negatieve connotatie. Daarnaast neemt de administratieve last veelal toe en bestaat er een kans dat de activiteit niet bij het bestemmingsplan past. LAP 3 baseert zich op de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen. Hierin staat: “Inrichtingen of ondernemingen waarvan de activiteiten afvalstoffen voortbrengen, dienen niet te worden beschouwd als zijnde actief in afvalbeheer noch als vergunningplichtig voor de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan inzameling.” Een bedrijf dat haar afvalwater behandelt in een ONO-installatie moet wellicht worden beschouwd als een afvalverwerker, maar is niet “actief in afvalbeheer”. Ook om deze reden is het niet logisch om categorie 28 van toepassing te verklaren. 

De filterpers als onderdeel van de afvalwaterzuivering

SECTORPLANNEN

Voor bedrijven als hierboven bedoeld, is het wel zinvol om kennis te nemen van eventuele relevante sectorplannen. In de sectorplannen is het beleid als beschreven in LAP 3 voor verschillende afvalstromen geconcretiseerd. Daarnaast bevatten de sectorplannen achtergrondinformatie over de afvalstof of de bijbehorende beheerstructuur. Sectorplannen vormen het toetsingskader bij vergunningverlening aan afvalverwerkende inrichtingen.