Recent is de beslissing voor de autorisatieaanvragen van ReachLaw en CTAC Sub (beide een consortium aangaande chroomtrioxide), door het REACH Committee, weer uitgesteld. De dreiging van een motie van het EU parlement en uitspraken van het Europese Hof waren daar de aanleiding voor. Om te duiden wat dat betekent zijn recent door Eurometaux en CETS een tweetal web-vergaderingen belegd, die voor de nodige opheldering moesten zorgen. Een actieve rol in de discussie was er voor ECHA. Enkele DG's uit Brussel waren aanwezig om te monitoren.

Voor de goede orde, de ontwikkelingen spitsen zich toe op chroomtrioxide, vanwege het grote belang en de verstrekkende gevolgen van deze autorisatiebeslissing. Echter, de uitwerkingen binnen de REACH-regelgeving gelden ook voor alle andere stoffen die onder REACH zijn benoemd.

Belangrijk punt binnen de sociaal economische analyse (sea) is het vervangingsonderzoek. Immers, als er een stof is die geen risico vormt voor de gezondheid of voor het milieu, dan moet die stof toegepast worden. Er mag dan niet gekozen worden voor een SVHC-/CMR-stof. Overigens blijft Vereniging ION van mening dat stoffen op zichzelf niet gevaarlijk zijn, maar dat de manier van gebruiken door mensen de mate van risico op gezondheidsschade bepaald. Zie hiervoor ook het project "Veilig werken met SVHC-/CMR-stoffen" van Vereniging ION.

De vraag die zich opdringt is; wanneer is een stof vervangbaar? In eerste aanleg is het niet de applicateur die dat bepaald. Het is de eindklant die de vraag naar een bepaalde prestatie van de coating heeft. Dat kan een esthetisch aspect zijn, maar ook slijtvastheid, corrosiewerendheid, hardheid, ruwheid en vele andere aspecten kunnen bepalend zijn voor de keuze van een oppervlaktebehandeling. Een vervangingsanalyse vragen aan een applicateur heeft dus geen zin als er wel een geclaimd alternatief is, maar de markt dat alternatief niet kan toepassen, omdat de gevraagde eigenschappen niet door die coating geleverd worden. Op consortiumniveau een vervangingsanalyse vragen werkt dus niet.

Dit probleem blijkt vooral bij stoffen met een groot aantal toepassingen. Daarom is bijvoorbeeld voor chroomtrioxide al een onderverdeling gemaakt is 6 gebruikersgroepen. Voor Use 3, functioneel verchromen met een decoratief karakter, wordt vooral gekeken naar een alternatief, want is decoratie wel een reden waarom je SVHC-/CMR-stoffen moet autoriseren? Hierbij gaat men voor het gemak maar vanuit dat decoratie de enige reden van het verchromen is. Als je deze vraag goed beschouwd, dan zou elk product afzonderlijk beoordeeld moeten worden. Daar het om honderdduizenden producten gaat, in vaak ingewikkelde toeleverketens, is dat geen haalbare optie.

Het Europese Hof heeft recent bepaald waar een vervangende stof aan moet voordoen. Dat heeft geresulteerd in een nieuwe afkorting; SAGA (suitable alternative general available). De uitleg is dat het alternatief moet voldoen voor de toepassing en algemeen beschikbaar moet zijn. Een applicateur hoeft dus niet de hele wereld af te zoeken naar dat éne product dat ergens in een ver weg land toevallig beschikbaar is. De stof moet hier gewoon op de markt verkrijgbaar zijn. Daarnaast is de term "suitable alternative" van belang. De stof moet geschikt zijn voor de toepassing, en dat heeft verstrekkende gevolgen. Want op dit moment is er bijvoorbeeld nog geen universeel alternatief voor hardchroom. Wel zijn er alternatieven die op deelgebieden een vervanging (kunnen) zijn. Dat zou kunnen betekenen dat een applicateur het éne systeem van nu moet gaan vervangen door meerdere andere systemen. Of dit binnen de definitie "suitable alternative" valt daar gaat op dit moment ook de discussie over. Vast staat dat CETS en Vereniging ION niet willen dat de keuze voor een alternatief bij de applicateur gemaakt moet gaan worden, omdat daarmee ook de verantwoordelijkheid voor de keuze bij de applicateur komt te liggen. Hierbij opgemerkt dat de applicateur vaak niet weet wat de eindtoepassing van het component is dat hij van een coating voorziet. Wel wil Vereniging ION actief bijdragen aan het zoeken naar (universele) alternatieven, of in ieder geval een alternatievenanalyse beschikbaar maken. Vandaar dat recent het Interreg project "Alternatieven hardchroom" is gestart, maar er zullen ongetwijfeld nog diverse van dit soort projecten voor andere stoffen volgen. Naast het inventariseren en valideren van "veilige werkmethoden" die nu al gebruikt worden, is Vereniging ION ook op zoek naar nieuwe technologieën. Zo is bijvoorbeeld het project "Online monitoren van aerosolen met metaalverbindingen" gestart.

Om bij een alternatievenanalyse niet elk product afzonderlijk te hoeven beschouwen, wordt er gekeken naar het clusteren van toepassingen. Ook dat is nog best lastig. Een eerste inventarisatie in Duitsland laat zien dat er in ieder geval al 15 clusters met elk 3-5 subgroepen, onderscheiden kunnen worden. Dat zijn dus in eerste aanleg al 45-75 vervangingsanalyses. 

Het behoeft geen betoog dat hier nog wel even over doorgepraat zal worden.