Lucht (in een ruimte) kan afhankelijk van de temperatuur een bepaalde hoeveelheid waterdamp bevatten. Bij hogere temperatuur kan de lucht meer en bij lagere temperatuur minder waterdamp bevatten.
De verhouding tussen de hoeveelheid waterdamp, die de lucht daadwerkelijk bevat èn de maximale hoeveelheid die de lucht bij de heersende temperatuur kàn bevatten, wordt Relatieve Vochtigheid (R.V.) genoemd. Deze wordt uitgedrukt in %.
Bij een R.V. van bijvoorbeeld 50% bevat de lucht half zoveel waterdamp als ze, bij die temperatuur, zou kunnen bevatten.
Koelt de lucht af dan stijgt de R.V. Wanneer deze 100% wordt en de lucht nog verder afkoelt gaat er waterdamp condenseren. De temperatuur waarbij de eerste condensatie optreedt, is het dauwpunt (uitgedrukt in °C).
(Dit alles bij gelijkblijvende lucht/dampdruk. Deze heeft een kleine invloed op de dauwpuntstemperatuur).

Om het dauwpunt te bepalen moeten de luchttemperatuur en de R.V. bekend zijn. Hiermee is het dauwpunt te berekenen (www.weerschip.nl/calc_Td.php), of uit een tabel af te lezen (http://www.knmi.nl/klimatologie/achtergrondinformatie/dauwpuntstemp.pdf).
Er zijn ook meetinstrumenten waarmee zowel de luchttemperatuur, de R.V., de oppervlaktetemperatuur als het dauwpunt gemeten kunnen worden.

Dauwpuntsbepaling is belangrijk bij verfapplicatie (en ook bij andere vormen van oppervlaktebehandeling). In ongunstige omstandigheden kan er waterdamp condenseren op het object. Bijvoorbeeld wanneer de te behandelen materialen vanuit een koude omgeving naar een warme (spuit)ruimte worden gebracht. Vocht kan een nadelige invloed op de verfhechting hebben en ook op de kwaliteit van het gestraalde werk (vorming van vliegroest).
Om dat te voorkomen dient het te behandelen oppervlak een hogere temperatuur te hebben dan de dauwpuntstemperatuur. Als veilige marge wordt een temperatuursverschil van 3 °C geadviseerd.

Datum: maart 2011