Marjan Hillman

Sinds 2013 bevat het Activiteitenbesluit milieubeheer ook regels voor bedrijven die vergunningplichtig zijn (type C-bedrijven). In 2016 is het aantal regels uit het activiteitenbesluit waaraan type C-bedrijven zich moeten houden verder uitgebreid. Veel bedrijven uit de branche zijn type C-bedrijven. Omdat er op 1 januari aanstaande enkele wijzigingen optreden, is het raadzaam na te gaan of die ook voor uw bedrijf gelden. 

Zo is sinds 1 januari 2016 ook afdeling 2.3 “Lucht en geur” op deze bedrijven van toepassing en vervangen de emissie-eisen uit het activiteitenbesluit de emissie-eisen uit de vergunning. Voor zover het activiteitenbesluit daartoe ruimte biedt, bleven de bestaande vergunningvoorschriften nog drie jaar van kracht in de vorm van een maatwerkvoorschrift om deze overgang soepel te laten verlopen. Tot nu toe hebben de bedrijven daarom nog niet veel gemerkt van deze veranderde wetgeving. Voor het einde van de overgangstermijn (31 december 2018) is het echter raadzaam te controleren of aanvullende maatregelen nodig zijn om aan de nieuwe eisen op het gebied van lucht en geur te kunnen voldoen. Wellicht is het zinvol definitieve maatwerkvoorschriften aan te vragen. 

Daarnaast verdient artikel 2.3a lid 2 van het besluit speciale aandacht. Bedrijven met een IPPC-installatie hebben zeer waarschijnlijk te maken met de van toepassing zijnde BBT-conclusies. Blijkt dat het geval, dan zijn voor die betreffende activiteiten de voorschriften uit afdeling 2.3 van het activiteitenbesluit niet van toepassing, eventueel met uitzondering van de specifieke eisen die aan de emissie van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) worden gesteld. Samengevat betekent dit dat vanaf 1 januari 2019 de vergunningvoorschriften ten aanzien van de emissie naar lucht vervangen worden door de voorschriften uit het activiteitenbesluit, tenzij het emissies betreft van activiteiten waarvoor BBT-conclusies zijn vastgesteld. In dat geval blijven de vergunningvoorschriften van kracht en wordt van de vergunningverlener verwacht dat de betreffende voorschriften in lijn worden gebracht met de middels best beschikbare technieken te behalen emissieniveaus. Ook kan een bedrijf inmiddels maatwerk hebben aangevraagd en verkregen ter vervanging van de eisen uit het activiteitenbesluit.

BBT-CONCLUSIES

Op 6 januari 2011 verving de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) de IPPC-richtlijn. Daardoor kregen ook de BBT-referentiedocumenten (BREF’s) een andere status en werd het begrip BBT-conclusies geïntroduceerd. BBT-conclusies vormen vanaf dat moment een belangrijk onderdeel van een BREF en komen tot stand volgens een vastomlijnd protocol. BBT-conclusies beschrijven per branche/activiteit de emissieniveaus die onder normale bedrijfsomstandigheden kunnen worden bereikt met toepassing van best beschikbare technieken. Eenmaal vastgesteld, hebben de lidstaten de verplichting te borgen dat deze emissieniveaus worden vastgelegd in af te geven of te actualiseren vergunningen. 

Om tot een zorgvuldige afweging te komen, is op 2 maart 2012 een richtsnoerendocument vastgesteld en wordt per te actualiseren BREF een technische werkgroep geïnstalleerd waarvoor zowel de Europese lidstaten als de industrie de leden voordragen. Sinds 2012 komen de BBT-conclusies dus volgens een weloverwogen en zorgvuldig proces tot stand. Probleem is echter dat de als best beschikbaar beschreven technieken in de oudere BREF’s sinds het van kracht worden van de RIE ook als BBT-conclusie moeten worden beschouwd. De auteurs van deze oudere BREF’s waren zich destijds echter volstrekt niet bewust van het gewicht dat deze paragrafen in de toekomst zouden krijgen en hielden zich ook niet altijd aan het afgesproken format. Dit format beschreef onder meer dat hoofdstuk 5 van een BREF een overzicht bevat van de best beschikbare technieken.

RECHTSONZEKERHEID 

Een voorbeeld van hoe het fout kan gaan, vormt hoofdstuk 5 van de BREF “Surface treatment of metals and plastics”. Dit hoofdstuk bevat onder meer een tabel met emissieresultaten, opgegeven door slechts enkele bedrijven, gemeten onder ongecontroleerde omstandigheden in geverifieerde noch gedocumenteerde situaties (tabel 5.4). Hoewel elders in deze BREF wordt toegelicht dat de opgegeven emissieresultaten niet als BBT kunnen worden beschouwd, hanteren sommige vergunningverleners de inhoud van deze tabel nu toch als een overzicht van BBTconclusies, louter en alleen vanwege het feit dat de tabel is opgenomen onder het kopje “generic BAT” van hoofdstuk 5. Een andere misvatting die vaak opgang doet, is de stelling dat een beschrijving van een best beschikbare techniek zonder vermelding van een normatieve emissiegrenswaarde niet kan worden beschouwd als een BBT-conclusie. Het bovenstaande illustreert dat de inventarisatie van BBTconclusies uit BREF’s die dateren van voor 6 januari 2011 tot discussie kan leiden. Rechtsonzekerheid is het gevolg, omdat daarmee onduidelijk blijft welke emissieeisen uit het Activiteitenbesluit nu wel en welke niet van toepassing zijn.

MONITORINGPLICHT

Voor zover er emissie-eisen uit het activiteitenbesluit van kracht zijn, geldt tevens de monitoringplicht uit dit besluit. De omvang van de vuile vracht (emissie voor de eventuele nageschakelde techniek) bepaalt de frequentie waarin emissiemetingen moeten worden herhaald. Soms kan worden volstaan met het bijhouden van emissierelevante parameters (ERP’s). Afhankelijk van de aard van de oppervlaktebehandeling kan de omvang van de emissie naar lucht ook dusdanig laag zijn dat een nageschakelde techniek niet nodig is en er evenmin een monitoringplicht geldt. In 2007 heeft Tauw emissiemetingen verricht boven diverse oppervlaktebehandelingsbaden. Uit deze onderzoeken, maar ook uit de BREF Surface treatment of metals and plastics, blijkt dat de emissie uit de baden over het algemeen meevalt. Er zijn echter uitzonderingen. Tabel 5.3 van de BREF bevat een overzicht.

ZEER ZORGWEKKENDE STOFFEN

Ook indien er BBT-conclusies van toepassing zijn, blijven de voorschriften met betrekking tot de zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) in voorschrift 2.4 van het activiteitenbesluit wel van kracht. Ook dit voorschrift biedt mogelijkheden voor maatwerk, zowel op het gebied van de rapportageplicht als ook het voldoen aan de MTR-waarden en de emissie-eisen. Voor zover bestaande vergunningen eveneens eisen stelden aan deze onderwerpen, gelden deze vergunningvoorschriften tot 1 januari 2019 nog als maatwerkvoorschrift. Om te voorkomen dat na deze datum de voorschriften uit het activiteitenbesluit van toepassing worden, zal tijdig opnieuw maatwerk moeten worden aangevraagd, nu voor onbepaalde tijd. 
In de meeste gevallen bevatten de vergunningen echter geen voorschriften ten aanzien van ZZS. In dat geval zijn de eisen uit voorschrift 2.4 reeds sinds 2016 van toepassing.