Een van de doelstellingen van Vereniging ION is de emotie en het populisme uit de discussie over het gebruik van SVHC stoffen weg te nemen. Immers voor het voortbestaan van de maakindustrie, en dus ook voor het voortbestaan van de oppervlakte behandelende branche is de beschikbaarheid van grondstoffen criciaal. Dat daarbij veel aandacht gaat naar veilig werken en naar het zoeken naar veilige(re) alternatieven wordt door ION van harte ondersteund met raad en daad. Dat doet ION niet alleen in Nederland, maar ook via de Europese koepelorganisatie CETS in Brussel.
Om u een inkijkje te geven in deze materie doen wij u hierbij 2 recente brieven van NGO's toekomen. CETS heeft hierop inhoudelijk gereageerd. Alle originele documenten kunt u in de links bij deze pagina vinden. Echter hieronder is ook een Nederlandse vertaling van de Position Paper van CETS weergegeven.
Voor de goede orde; Malte Zimmer is ook (mede) bestuurslid van CETS.
Op het gebied van chemische voorschriften worden er herhaaldelijk documenten verspreid waarvan de wetenschappelijke deugdelijkheid niet bestand is tegen eenvoudige plausibiliteitstests. Sommige hiervan vereisen een meer diepgaande inspectie om hun objectieve informatie gehalte te beoordelen. Verschillende auteurs maken echter geen geheim van hun partijdigheid. Zelfbenoemde experts stellen eisen en beweringen die, indien zorgvuldig afgewogen, elke poging tot objectiviteit of wetenschappelijke validiteit missen. Hieronder enkele opmerkingen van Malte-Matthias Zimmer, hoofd van de afdeling voor milieu- en chemicaliënbeleid bij de Centrale Vereniging voor Oppervlaktetechnologie (ZVO Duitsland) over een actueel voorbeeld.
Onlangs verscheen een open brief van het Europees Milieu Bureau (EEB) en andere NGO's, gericht aan het REACH-comité. Het bevatte verschillende eisen voor de verdere verwerking van de autorisatieaanvragen die momenteel worden besproken. De argumenten die het bevat, zijn het waard om nader te bekijken. Allereerst moet worden opgemerkt dat de auteur van de brief chemicus is (volgens internetonderzoek). Daarin beweert ze dat 85 procent van de gevallen van kanker op de werkplek wordt veroorzaakt door blootstelling aan tien chemische stoffen, waaronder chroom. Een carcinogeen effect aan chroom toeschrijven is op zijn minst een grove nalatige leugen. Metaalchroom is onschadelijk voor de gezondheid. Wat de auteur bedoelt is vermoedelijk chroom (VI). Maar dit onderscheid is niet gemaakt, omdat iedereen 'chromium' kan begrijpen, maar waarschijnlijk niet 'chromium (VI)'. Dienovereenkomstig is het beoogde effect op de onzichtbare lezer aanzienlijk hoger maar misleidend.
Voor zijn cijfers verwijst de brief naar een studie van het European Trade Union Institute (ETUI), daterend van oktober 2015. Dit omvat een lijst van de chemicaliën die het vaakst kanker op de werkplek veroorzaken (pagina 12). Hier is chroom inderdaad vermeld als de zestiende van de belangrijkste bepalende factoren (hoewel dit opnieuw vooral chroom (VI) betekent). Wat de EEB-brief echter niet vermeldt, is dat deze zestiende plaats geen significant aandeel van de 85 procent vertegenwoordigt: het aandeel is kleiner dan 1 procent. Volgens de studie wordt de overgrote meerderheid van kankerziekten veroorzaakt door: asbest, ploegarbeid, minerale oliën en UV-straling. De tiende plaats wordt ingenomen door tabaksrook in de lucht. De twee laatste oorzaken laten de lezer enigszins verbijsterd. UV-straling is eigenlijk een algemeen risico in het leven en tabaksrook op de werkplek zou tot het verleden moeten behoren. De dieseluitstoot op de zesde plaats zijn zeker ook moeilijk te isoleren van de alomtegenwoordige effecten van de beschaving. Hetzelfde geldt voor minerale oliën.
Als geheel moet de studie in twijfel worden getrokken. Het stelt dat industriële banen een aanzienlijke invloed hebben op het aantal kankergevallen. Op pagina 10 wordt echter over het hoofd gezien dat het aandeel van werkgerelateerde kankergevallen bij het totale aantal dodelijke gevallen in EU-landen constant is gebleven op ongeveer 2 procent. Een eenvoudige zoekopdracht op internet zou dit aspect hebben onthuld. Het feit dat het geschatte aandeel in Ierland hoger leek te zijn dan in Italië, zou in dit verband twijfel moeten oproepen.
De ETUI-studie verdient verdere kritiek: bijvoorbeeld de verwijzing naar een verouderde paper over kanker-gerelateerde sterfgevallen uit 1981 (pagina 6), die slechts geschatte waarden bevat. Deze twijfelachtige studie werd echter kennelijk geraadpleegd als een referentie voor de uitspraken van de EEB zonder te worden gecontroleerd.
De auteur gaat zelfs verder dan de verklaringen in het onderzoek en beweert dat 'met meer dan 100.000 sterfgevallen per jaar beroepsmatige kanker de belangrijkste doodsoorzaak in de EU is'. Dit is ronduit belachelijk. Van de 5,26 miljoen dodelijke gevallen in de EU in 2017 was dit percentage 2 procent, wat nauwelijks de overheersende doodsoorzaak is die hier wordt beweerd. Sterker nog, hart- en vaataandoeningen blijven de eerste plaats innemen - met een ruime marge. In Duitsland waren ze goed voor 39% van alle doodsoorzaken in 2015, in tegenstelling tot 25% voor kanker. Het totale aantal aan kanker gerelateerde sterfgevallen in 2017 bedroeg aldus ongeveer 1,3 miljoen. Zelfs de twijfelachtig hoge schatting van 0,1 miljoen werkgerelateerde gevallen is geen 'belangrijke doodsoorzaak' bij kanker. In de open brief van de EEB is puur populisme duidelijk aan het werk. De auteur stelt ook dat aanbieders van alternatieve technologieën duidelijk hebben verklaard dat er alternatieven op de markt beschikbaar zijn. Dit is geen wonder: deze leveranciers hadden nauwelijks een beter advertentieplatform kunnen vinden. Ze hebben echter nog nooit een echt bewijs geleverd in de trant van een autorisatieaanvraag. Het ontbreken van marktpenetratie na vele decennia van aanwezigheid op de markt duidt echter niet op een technologische doorbraak. Dit is zelfs te herkennen met slechts een rudimentaire ervaring met de markt en technologische implementatie.
Voor een geschreven document om de mogelijkheden van alternatieve technologieën te bewijzen, verwijst de auteur naar een open brief aan de Commissie van de FIPRA (Alliantie van PVD-aanbieders). Dit maakt vergelijkingen met de milieuschandalen die in de jaren negentig in de VS werden onthuld. Deze schandalen hebben echter niet het minste gemeen met de verantwoorde omgang met chroomtrioxide in de oppervlakte technologie, die al jarenlang wordt gereguleerd. De referentie is misplaatst, populistisch en misleidend. De oproep van de EEB aan de REACH-commissie is gebaseerd op deze versleten verklaringen, waaronder enkele door concurrerende sectoren, en komt tot de conclusie dat: "De door de aanvragers ingediende aanvragen voor autorisatie (AfA) tonen niet aan dat alternatieven niet beschikbaar zijn." willekeurige uitspraken zijn met een bijna dogmatische uitstraling.
Het is een raadsel dat de auteur het gebrek aan fundamentele informatie niet heeft opgemerkt. En het leidt tot de vraag of zij zich bewust is van de gevolgen van haar eisen. Realistische inzichten kunnen alleen worden verkregen door praktische ervaring met klanten, de markt en complexe technische onderlinge verbanden. Deze ervaring ontbreekt uiteraard in het onderhavige geval. Met zijn eisen brengt de EBB het voortbestaan van bedrijven waarin toegewijde mensen werken en het vertrouwen op de lange termijn in de technologieën die zij gebruiken en de door hen vervaardigde producten bewust in gevaar. De werknemers en hun gezinnen vertrouwen op hen. Samen met de ondernemers zorgen ondernemingsraden en managers voor continuïteit en veiligheid.
De roekeloosheid waarmee het lot van veel mensen hier wordt beïnvloed, op basis van wat niet eens halve waarheden zijn, kan alleen als onverantwoord worden omschreven.